LIFE Multi-Peat: Klimaateffect herstelmaatregelen Witte Veen
Het Witte Veen is een gebied van Natuurmonumenten waar nog zo’n 30 ha. hoogveen aanwezig is. Hoewel hoogveen vroeger veel voorkwam in Nederland, zijn er nu nog slechts enkele locaties over. Veel van de overgebleven hoogveengebieden zijn daarnaast ook nog sterk verdroogd, waardoor typische hoogveensoorten zijn verdwenen en er geen of weinig actieve veenvorming meer optreedt. Als onderdeel van het internationale LIFE Multi-Peat project wordt het Witte Veen hersteld om het resterende hoogveen te behouden en nieuwe veenontwikkeling te stimuleren. Binnen de herstelmaatregelen ligt de nadruk op vernatting, door het areaal aan drainagesloten te verminderen, stuwen en dammen te herstellen en bovengrondse vegetatie op beboste delen te verwijderen. De verwachting is dat het aanpassen van de hydrologie van het gebied zorgt voor een afname van de uitstoot van kooldioxide (CO2), omdat er minder aerobe (zuurstofgestuurde) veenafbraak optreedt. Hoewel vernatting kan zorgen voor een (tijdelijk) hogere emissie van methaan (CH4), zal ook de vegetatiesamenstelling veranderen, met meer ontwikkeling van veenmossen en andere hoogveensoorten. Dit zorgt voor meer vastlegging van CO2 en daarmee dus nieuwe veenontwikkeling.
Om de effecten van de herstelmaatregelen in het Witte Veen te onderzoeken, verricht Onderzoekcentrum B-Ware samen met de afdeling Ecologie van de Radboud Universiteit (binnen de samenwerkingsconstructie GEMCE) metingen aan de broeikasgasemissies in het gebied. Daarnaast worden metingen uitgevoerd in een droog gedeelte van de Engbertsdijksvenen, welke wordt gebruikt als referentiegebied voor de situatie vóór herstel. Voor het onderzoek zijn pvc ringen geplaatst binnen verschillende dominante vegetatietypen in beide gebieden. Dit zijn o.a. pijpenstrootje, pijpenstrootje met veenmos, dophei, dophei met veenmos en (water)veenmos. Maandelijks wordt er in beide gebieden gemeten met kamers, die op de ringen geplaatst worden. De toename of afname van de concentratie van kooldioxide (CO2) en methaan in de kamers zijn een maat voor de broeikasgasfluxen. Deze metingen worden uitgevoerd bij verschillende lichtintensiteiten, zodat ook een inschatting van de koolstofvastlegging in de vegetatie gemaakt kan worden. Uiteindelijk wordt er per vegetatietype een koolstofbalans opgesteld, die vervolgens worden geëxtrapoleerd op basis van de (verwachte) bedekking van elk vegetatietype in de situatie vóór en na de herstelmaatregelen. Op deze manier kan een inschatting gemaakt worden van de effecten van de natuurherstelmaatregelen op het gebied van broeikasgasemissies en nieuwe veenontwikkeling.